Grondrecht op advocaat voor de gewone mensen in geding
De Raad voor Rechtsbijstand (Raad) onderschrijft de aanbevelingen van de commissie Van der Meer II. En onderstreept het belang van het snel op peil brengen van de vergoedingen van sociaal advocaten.
De commissie constateert, op basis van het onderzoek ‘Verdienvermogen sociaal advocatenkantoor’, dat het door de diverse achtereenvolgende kabinetten vastgestelde referentie-inkomen voor sociaal advocaten niet haalbaar is bij het werken in kantoorverband. Binnen de sociaal advocatuur zijn in verhouding 3 keer zoveel ‘éénpersoonspraktijken’ dan bij de andere advocatuur. Kantoren zijn de kweekvijvers voor nieuwe aanwas. Het is van groot belang voor de toekomst van de sociaal advocatuur, dat er nieuwe sociaal advocaten bijkomen. Het grondrecht op een advocaat moet ook in de toekomst zijn gewaarborgd. Eerder onderzoek concludeerde al dat bijna de helft van de jonge sociaal advocaten problemen had met het vinden van een stageplaats.
De commissie beveelt daarom aan dat de overheid de kosten voor het werken in kantoorverband vergoedt conform vastgesteld referentie-inkomen, middels de introductie van een kantoortoeslag.
De Raad staat positief tegenover de aanbeveling van de commissie voor deze kantorentoeslag; een maatregel om de sociaal advocatuur toekomstbestendig te maken.
Sociaal kantoren met deze toeslag kunnen hiermee dan samen met de Raad, de Nederlandse orde van advocaten (NOvA) en de dekens, een rol krijgen bij het aanpakken van de tekorten, die zich op korte termijn in regio’s en op rechtsgebieden gaan voordoen. Tevens kunnen deze kantoren een extra bijdrage leveren bij de verdere ontwikkeling van kwaliteitsborging, zodat ook kwetsbare burgers verzekerd zijn van een goede advocaat.
Hiernaast onderschrijft de Raad het belang van het periodiek op peil houden van de vergoedingen voor sociaal advocaten en pleit voor een structurele borging hiervan.
Gezien de urgentie van de aanbevelingen wil de Raad graag op korte termijn met het ministerie van Justitie en Veiligheid en de NOvA bespreken hoe de Raad een actieve bijdrage kan leveren aan de invoering hiervan.
