Indirect benadeelden en naasten
Voor een nadere toelichting op het onderscheid tussen het directe slachtoffer en indirect benadeelden zijn een aantal bronnen beschikbaar.
WODC-rapport: Slachtofferadvocatuur, De rol van de advocatuur in de bijstand van slachtoffers van ernstige gewelds- en zedenmisdrijven (2019)
Degene die rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van een strafbaar feit kan zich ter zake van zijn vordering voegen als benadeelde partij in het strafproces (art. 51f lid 1 Sv). Met de bepaling dat de schade ‘rechtstreeks’ moet zijn geleden wordt de kring van voegingsgerechtigden beperkt tot die personen die zelf zijn getroffen in een belang dat de bepaling beoogt te beschermen. De benadeelde partij kan tevens slachtoffer zijn in het strafproces, maar dat hoeft niet. De kring van personen die zich kan voegen als benadeelde partij is ruimer: ook indirect benadeelden, die geen rechtstreekse schade hebben geleden, kunnen zich bijvoorbeeld voegen op grond van artikel 51f lid 2 Sv. (…) Verder kunnen personen die niet primair slachtoffer zijn, maar die vergoeding van shockschade vorderen (waaronder begrepen materiële schade als het verlies van arbeidsvermogen) zich onder bepaalde voorwaarden voegen als benadeelde partij in het strafproces.
Hoge Raad: Overzichtsarrest vordering benadeelde partij (ECLI:NL:HR:2019:793)
2.4.6
Onder de limitatieve opsomming in art. 6:106 BW valt niet de schade in verband met het verdriet om het overlijden of het door ernstig en blijvend letsel gekwetst raken van een naaste, de zogenoemde ‘affectieschade’. Door de inwerkingtreding op 1 januari 2019 van de Wet van 11 april 2018 tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek, het Wetboek van Strafvordering en het Wetboek van Strafrecht teneinde de vergoeding van affectieschade mogelijk te maken en het verhaal daarvan alsmede het verhaal van verplaatste schade door derden in het strafproces te bevorderen (Stb. 2018, 132), wordt de kring van tot schadevergoeding gerechtigden echter verruimd in die zin dat het voor de in art. 6:107, tweede lid, BW en art. 6:108, vierde lid, BW genoemde naasten van slachtoffers mogelijk wordt om een (forfaitaire) vergoeding van affectieschade te vorderen indien sprake is van overlijden of ernstig en blijvend letsel van het slachtoffer. Art. 51f, tweede lid, Sv is gewijzigd in die zin dat deze naasten zich in het strafproces kunnen voegen met de hier aan de orde zijnde vordering tot vergoeding van ‘affectieschade’.
2.4.7
Met betrekking tot het overgangsrecht blijkt uit de wetsgeschiedenis dat deze verruiming slechts gevolgen heeft ten aanzien van schadeveroorzakende gebeurtenissen die plaatsvinden na de inwerkingtreding van deze wetswijziging per 1 januari 2019.
2.4.8
Daarnaast is art. 51f, tweede lid, Sv gewijzigd in die zin dat derden zich met ingang van 1 januari 2019 in het strafproces kunnen voegen ter zake van de kosten die zij ten behoeve van het slachtoffer hebben gemaakt, de zogenoemde ‘verplaatste schade’ zoals bedoeld in art. 6:107, eerste lid onder a, BW. Dit betreft kosten die het slachtoffer, als niet de derde maar hijzelf deze zou hebben gemaakt, van de verdachte had kunnen vorderen; in de wetsgeschiedenis worden als voorbeelden genoemd de reparatiekosten van een fiets, die de ouders voor hun rekening nemen na een ongeval van hun kind, en de kosten die ouders hebben gemaakt voor de medische behandeling en begeleiding van een misbruikt kind.
De omstandigheid dat art. 6:107 BW aan derden een eigen recht op schadevergoeding toekent ter zake van ‘verplaatste schade’ en de thans op grond van art. 51f, tweede lid, Sv bestaande mogelijkheid voor die derden om zich ter zake daarvan te voegen in het strafproces, doen overigens niet af aan de bevoegdheid van het slachtoffer om, als benadeelde partij, ook zelf vergoeding van deze schade te vorderen. Bij een en ander verdient aantekening dat, indien de verdachte de schade heeft vergoed aan de derde die de kosten daadwerkelijk heeft gemaakt, hij in zoverre ook tegenover het slachtoffer is bevrijd en omgekeerd.