Achtergrondinformatie Affectieschade
Vergoeding van affectieschade is een vorm van smartengeld voor naasten of nabestaanden: de schade die iemand ondervindt door het leed dat is ontstaan door het overlijden of ernstig gewond raken van een dierbare als gevolg van toedoen van een ander, zoals bijvoorbeeld:
- geweldsmisdrijf;
- verkeersongeval;
- medische fout.
Daarnaast is het mogelijk om ‘verplaatste schade’ te vorderen: kosten die door de naasten/ nabestaanden ten behoeve van het slachtoffer zijn gemaakt.
Voorwaarden vergoeding affectieschade
- Het slachtoffer is overleden of heeft ‘ernstig en blijvend (psychisch) letsel.
- Hiervoor is iemand anders aansprakelijk en de aansprakelijkheid staat vast (onrechtmatige daad).
- Voor een vaste kring van naasten/ nabestaanden.
Hoogte vergoeding
De hoogte van de vergoeding is genormeerd.
Ernstig en blijvend letsel
Het begrip ‘ernstig en blijvend letsel’ is door de wetgever niet exact gedefinieerd. Degene die de affectieschade claimt, moet het ernstige en blijvende letsel van het slachtoffer met medische gegevens aantonen.
Naasten/ nabestaanden
Als naasten en nabestaanden worden voor de vergoeding van affectieschade in elk geval beschouwd:
- de partner;
- de ouder(s);
- de kinderen (ook indien meerderjarig).
Voor een volledig overzicht zie hieronder
Artikel 6:107 lid 1 BW
Als naasten en nabestaanden worden voor de vergoeding van affectieschade beschouwd:
- de ten tijde van de gebeurtenis niet van tafel en bed gescheiden echtgenoot of geregistreerde partner van de gekwetste;
- de levensgezel van de gekwetste, die ten tijde van de gebeurtenis duurzaam met deze een gemeenschappelijke huishouding voert;
- degene die ten tijde van de gebeurtenis de ouder van de gekwetste is;
- degene die ten tijde van de gebeurtenis het kind van de gekwetste is;
- degene die ten tijde van de gebeurtenis duurzaam in gezinsverband de zorg voor de gekwetste heeft;
- degene voor wie de gekwetste ten tijde van de gebeurtenis duurzaam in gezinsverband de zorg heeft;
- een andere persoon die in een zodanige nauwe persoonlijke relatie tot de gekwetste staat, dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat hij voor de toepassing van lid 1 onder b als naaste wordt aangemerkt.