Verjaring van het recht op vergoeding
Registratienummer |
202205820/1/A2
|
---|---|
Hoger beroep tegen |
21/3716
|
Datum uitspraak | |
Rechtsgebied |
Vaststellen
|
Instantie |
Raad van State
|
Appellant |
Rechtsbijstandverlener
|
Uitspraak |
Ongegrond
|
Essentie
In een tweetal zaken is verzocht om een vergoeding waarbij de rechtsbijstand in 2014 is geëindigd. De aanvragen zijn vanwege verjaring van de aanspraak op vergoeding afgewezen.
De Raad hanteert het beleid dat declaraties waarbij de rechtsbijstand tenminste vijf jaar voor ontvangstdatum van het verzoek om vergoeding is beëindigd zijn verjaard. Dit beleid moet gezien het wettelijke systeem, waarin vergoedingen zonder voorafgaande subsidieverlening door de Raad worden vastgesteld, gezien worden dat het aanvragen van de vergoeding gebonden wordt aan een termijn van vijf jaar na beëindiging van de rechtsbijstand. Dat het beleid geformuleerd is alsof het gericht is aan de medewerkers van de Raad maakt niet dat het geen externe werking heeft.
De gestelde termijn van vijf jaar is niet onredelijk nu dit beleid ertoe leidt dat een redelijk overzicht wordt behouden op de besteding van publieke middelen. Aangezien vaststaat dat de aanvragen te laat zijn ingediend en de aanvrager geen bijzondere redenen heeft aangevoerd, heeft de Raad alleen al daarom geen gebruik hoeven maken van haar discretionaire bevoegdheid van artikel 4:44 derde lid Awb.