Resultaatsbeoordeling en onderzoeksplicht
Registratienummer |
202301035/1/A2
|
---|---|
Hoger beroep tegen |
21/601
|
Datum uitspraak | |
Rechtsgebied |
Resultaatbeoordeling
|
Instantie |
Raad van State
|
Appellant |
Raad voor Rechtsbijstand
|
Uitspraak |
Gegrond
|
Essentie
Toevoeging is verstrekt voor een echtscheidingsprocedure en na eindiging daarvan is de toevoeging op grond van de resultaatsbeoordeling ingetrokken. Naar aanleiding van het door rechtzoekende ingediende bezwaar is dit besluit herroepen en de toevoeging in stand gebleven. Grond hiervoor was de door rechtzoekende overgelegde nota van afrekening en bankafschrift waaruit blijkt dat zij € 10.500,-- ontvangen heeft. Het tegen dit besluit ingestelde beroep is gegrond verklaard op grond dat het besluit niet zorgvuldig is voorbereid en genomen. De Raad heeft naar aanleiding van deze uitspraak rechtzoekende bevraagd en zij heeft daarop nadere toelichting gegeven. De Raad heeft het eerdere standpunt in het nieuwe besluit gehandhaafd. Het daaropvolgende beroep is opnieuw gegrond verklaard omdat naar het oordeel van de rechtbank het besluit onzorgvuldig is genomen nu louter is afgegaan op hetgeen rechtzoekende en haar ex-partner hebben verklaard.
De vraag in deze is hoe ver de onderzoeksplicht van de Raad reikt. De Raad dient allereerst in beginsel uit te gaan van de keuze van partijen, als die keuze feitelijk bepalend is voor het resultaat van de procedure, en niet van waar mogelijk aanspraak op gemaakt had kunnen worden. Overwogen is dat gezien de nota van afrekening, het bankafschrift en de gegeven toelichting de Raad voldoende onderzoek heeft gedaan en het financieel resultaat de wettelijke grens niet overschrijdt. De Raad mag daarbij vanuit gaan dat uit de stukken duidelijk blijkt dat rechtzoekende en haar ex-partner het bedrag van € 10.500,-- zijn overeengekomen om de echtscheiding af te wikkelen.
Evenmin is het gebleken dat, zoals door de advocaat aangevoerd, er misbruik is gemaakt van het stelsel van gefinancierde rechtsbijstand. Het is voorstelbaar dat partijen in een echtscheidingsprocedure in hun voor- en nadeel afwijken van hetgeen waar zij recht op hebben.