Bezwaarprocedures inzake Wmo voorzieningen
Registratienummer |
2022203051/1/A2
|
---|---|
Hoger beroep tegen |
21/3875
|
Datum uitspraak | |
Rechtsgebied |
Alle rechtsterreinen
|
Instantie |
Raad van State
|
Appellant |
Raad voor Rechtsbijstand
|
Uitspraak |
Ongegrond
|
Essentie
De eerste toevoeging is verstrekt voor een bezwaarprocedure over de toekenning van een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo inzake twee uur huishoudelijke hulp per week. Vervolgens is toevoeging twee aangevraagd voor een bezwaarprocedure waarbij ambulante begeleiding voor twee uur in de week is toegekend. Die aanvraag door de Raad afgewezen op grond dat de werkzaamheden onder het bereik van toevoeging één vallen.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard omdat onvoldoende is gemotiveerd waarom sprake is van één rechtsbelang. De rechtbank heeft geoordeeld dat ondanks dat het doel van de Wmo is dat mensen zo lang mogelijk zelfstandig kunnen wonen en mee blijven doen met de samenleving, het doel en het beoogde eindresultaat van de rechtsbijstand in de procedures waarvoor een toevoeging is aangevraagd los van elkaar staan.
De Afdeling overweegt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de Raad onvoldoende heeft gemotiveerd dat sprake is van één rechtsbelang. Uit de Wmo volgt dat een maatwerkvoorziening binnen de door de gemeente vastgestelde kaders kan bestaan uit diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen. Een maatwerkvoorziening ziet op een geheel van een op een individu afgestemde maatregelen.
Dit maakt dat de Raad niet zonder nadere toelichting zich op het standpunt heeft mogen stellen dat het doel en beoogd eindresultaat van rechtsbijstand bij het maken van bezwaar in beide procedures één rechtsbelang betreffen. Niet is inzichtelijk gemaakt waarom het feitencomplex dat ten grondslag ligt aan beide besluiten niet wezenlijk van elkaar verschillen. Ter zitting is toegelicht dat door omstandigheden van het standpunt (bereik) afgeweken kan worden en onderscheid wordt gemaakt tussen voorzieningen binnen en buiten de woning, doorlopende of nieuwe voorziening, één of meerdere onderzoeken plaats hebben gevonden. De Afdeling is van oordeel dat deze aspecten nu zonder verdere concretisering, in beleid bijvoorbeeld, de motivering van de Raad niet nader onderbouwen.
(De Raad heeft nav deze uitspraak en een andere identieke uitspraak van dezelfde dag (ECLI:NL:RVS:2023:2028) nog in beraad hoe het beleid inzake Wmo procedures vormgegeven wordt)