Vergoeding, verrekening proceskostenvergoeding
Registratienummer |
202105126/1/A2
|
---|---|
Hoger beroep tegen |
20/4053
|
Datum uitspraak | |
Rechtsgebied |
Vaststellen
|
Instantie |
Raad van State
|
Appellant |
Rechtsbijstandverlener
|
Uitspraak |
Gegrond
|
Essentie
De toevoeging is verstrekt voor verlening van rechtsbijstand aan een slachtoffer in een strafzaak. Door het Gerechtshof is de verdachte veroordeeld in de proceskosten. Dit was bij de aanvraag vergoeding niet opgegeven maar bij de steekproefcontrole in het kader van High Trust alsnog in mindering op de vergoeding gebracht. In geschil is of bij voorbaat sprake is van een oninbare vordering en dat derhalve de proceskostenveroordeling niet in mindering op de vergoeding gebracht dient te worden.
Aangevoerd is dat in het strafrecht de wederpartij vaak geen verhaal biedt, het arrest van het hof was niet uitvoerbaar bij voorraad en ten tijde van aanvraag vergoeding nog niet onherroepelijk, de uitleg van het beleid door de Raad is onverenigbaar met de door de wetgever beoogde versterking van de positie van slachtoffers in het strafproces.
De Afdeling overweegt dat het beleid van de Raad zoals opgenomen in de werkinstructie Art. 32 Bvr 2000 Proceskostenvergoeding/Voorschot in beginsel niet in strijd is met de bedoeling van de wetgever. Naast de genoemde situaties kunnen er andere omstandigheden zijn die ertoe leiden dat er redelijkerwijs geen zicht is op voldoening. De Raad heeft gesteld dat de vordering op termijn inbaar kan worden en dat het arrest inmiddels onherroepelijk is, verder dat er een risico bestaat dat een toevoegvergoeding én een proceskostenvergoeding wordt ontvangen. Alles overziende is de Afdeling van oordeel dat onvoldoende is gemotiveerd dat niet aannemelijk is gemaakt dat er redelijkerwijs geen zicht was op voldoening van de proceskostenveroordeling.