Ontvankelijkheid rechtzoekende en gegrondheid aanvraag toevoeging bij vertrek met onbekende bestemming
Registratienummer |
202002656/1/A2
|
---|---|
Hoger beroep tegen |
19/3308 en 19/3309
|
Datum uitspraak | |
Rechtsgebied |
Asiel- en vreemdelingenrecht
|
Instantie |
Raad van State
|
Appellant |
Rechtzoekende
|
Uitspraak |
Ongegrond
|
Essentie
Er zijn twee toevoegingen aangevraagd in verband met een beroepsprocedure en daarmee samenhangend verzoek om een voorlopige voorziening inzake de buiten behandelingstelling wegens vertrek met onbekende bestemming van de aanvraag verblijfsvergunning asiel. Tevens is er een inreisverbod uitgevaardigd. De Raad heeft de aanvragen afgewezen omdat de zaken ongegrond zijn. Het daartegen ingediende bezwaar is niet-ontvankelijk verklaard omdat nu rechtzoekende met onbekende bestemming (MOB) is vertrokken hij er kennelijk geen prijs meer stelt op de aanvankelijk gezochte bescherming hier te lande. Rechtbank heeft dit standpunt bevestigd.
De Afdeling volgt dit standpunt niet. Overwogen wordt dat van gemachtigde als advocaat op grond van artikel 8:24 derde lid Awb geen machtiging kan worden verlangd. Derhalve dient uitgegaan te worden van dat zij gemachtigd is. Dat rechtzoekende MOB is gegaan maakt niet dat zijn belang bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep en dus zijn belang bij een toevoeging voor rechtsbijstand in dat verband zijn komen te vervallen. Hij komt juist op tegen de buitenbehandelingstelling. Het bezwaar is ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
Inhoudelijk is overwogen dat het op de weg van de aanvrager ligt om zijn aanvraag te onderbouwen en om de noodzaak van rechtsbijstand aan te tonen. Het is vaste jurisprudentie van de Afdeling dat als een vreemdeling MOB gaat er in beginsel van uit dient te worden gegaan dat die vreemdeling geen prijs meer stelt op de door hem aanvankelijk gezochte bescherming in Nederland. Dit is slechts anders als er tussen de vreemdeling en de advocaat nog contact is. Als dat niet het geval is dan wordt het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Uit stukken blijkt dat gemachtigde geen contact heeft met rechtzoekende en derhalve aangenomen kan worden dat de procedures waarvoor de toevoegingen zijn aangevraagd geen kans van slagen heeft.