Financiële beoordeling op vermogen
Registratienummer |
201908178/1/A2
|
---|---|
Hoger beroep tegen |
18/6799
|
Datum uitspraak | |
Rechtsgebied |
Financiële beoordeling
|
Instantie |
Raad van State
|
Appellant |
Rechtzoekende
|
Uitspraak |
Gegrond
|
Essentie
De aangevraagde toevoeging is afgewezen omdat het vastgestelde vermogen de wettelijk vastgestelde financiële grenzen overschrijdt. Het gaat om vermogen dat op grond van artikel 2.15 van de Wet Inkomstenbelasting 2001 aan rechtzoekende is toegerekend maar civielrechtelijk behoort dit vermogen toe aan haar kinderen. Het vermogen van haar kinderen is afkomstig van de vader van haar ex-partner en staat op bankrekening waar zij niet bij kan.
Door de Afdeling is overwogen dat de Wrb niet een hardheidsclausule of een andere mogelijkheid biedt om van het dwingend bepaalde inzake de financiële beoordeling af te wijken. De Raad neemt de gegevens van de Belastingdienst over, berekent niet zelf het inkomen en mag er in de regel vanuit gaan dat over het vermogen, zoals door de Belastingdienst is berekend, wordt beschikt. Het is aan de aanvrager van een toevoeging om aan te tonen dat dit in de omstandigheden van zijn of haar geval anders is.
De Afdeling is van oordeel dat een redelijke toepassing van het bepaalde in artikel 34, tweede lid, Wrb meebrengt dat voor de beoordeling van het recht op rechtsbijstand bij de hoogte van het vermogen van de aanvrager, het bestanddeel dat wordt gevormd door het vermogen van minderjarige kinderen buiten beschouwing moet blijven in het geval de aanvrager aantoont dat hij of zij niet op enig moment (heeft) beschikt of redelijkerwijs de beschikking kan krijgen over dit niet eigen vermogensbestanddeel. Nu dit aansluit bij de doelstelling van de Wrb dat gesubsidieerde rechtsbijstand toekomt aan degene die op grond van hun draagkracht niet of niet geheel zelf de kosten van een advocaat kunnen dragen.