Onderzoek van de deken en de Raad mag ten grondslag liggen aan het besluit op de aanvraag toevoeging (1)
Registratienummer |
201809009/1/A2
|
---|---|
Hoger beroep tegen |
16/5122 en 16/5125
|
Datum uitspraak | |
Rechtsgebied |
Alle rechtsterreinen
|
Instantie |
Raad van State
|
Appellant |
Rechtsbijstandverlener
|
Uitspraak |
Ongegrond
|
Essentie
Namens 114 rechtzoekenden zijn toevoegingen aangevraagd in zaken over ondeugdelijke borstimplantaten. De aanvragen zijn afgewezen omdat uit een, in opdracht van de deken van de Orde van Advocaten Amsterdam uitgevoerd, onderzoek is gebleken dat de kantoororganisatie en praktijkvoering van de advocaat niet zijn toegerust op de behandeling van omvangrijke en arbeidsintensieve zaken.
De Afdeling acht gelet op de motivering die aan de besluiten ten grondslag is gelegd de advocaat belanghebbende. Door de afwijzing en daarmee het uitsluiten van de advocaat voor onder meer de borstimplantatenzaken ondervindt de advocaat directe financiële gevolgen en bestaat er een reële mogelijkheid dat de advocaat hierdoor wordt geraakt in een aan het fundamentele recht op arbeid ontleend belang.
In de samenwerking tussen de Raad en de advocaat zijn problemen gerezen, waarvoor de bemiddeling van de deken is ingeroepen. Naar aanleiding van deze bemiddeling heeft er door de deken een onderzoek plaatsgevonden en is kenbaar gemaakt dat de Raad en de deken de advocaat en de kantoororganisatie onvoldoende gekwalificeerd achten voor de behandeling van grote zaken.
De Afdeling overweegt dat de Raad gelet op de ingevolge artikel 7, eerste en derde lid, Wrb bestaande controlerende en besluitvormende taak in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de advocaat niet toe te voegen. De besluiten van de Raad dienen het doel van de wetgever, namelijk dat de verlening van gesubsidieerde rechtsbijstand van goede kwaliteit is en voldoet aan eisen van doelmatigheid. De door de Raad en de deken gedane bevindingen zijn door de advocaat onvoldoende weerlegd.