Naast de rechtsbijstandverlener kunnen ook anderen belanghebbende zijn bij besluit omtrent vergoeding van door hem verrichte werkzaamheden
Registratienummer |
201800311/1/A2
|
---|---|
Hoger beroep tegen |
17/1888
|
Datum uitspraak | |
Rechtsgebied |
Alle rechtsterreinen
|
Instantie |
Raad van State
|
Appellant |
Rechtsbijstandverlener
|
Uitspraak |
Hoger beroep van de maatschap gegrond
|
Essentie
De Afdeling ziet zich gesteld voor de vraag of door de invoering van het High Trust-programma van de raad het kantoor van de toegevoegde advocaat en zijn kantoorgenoten tot de kring van belanghebbenden bij een besluit tot intrekking van de aan de toegevoegde advocaat verleende vergoeding behoren.
Dat is het geval voor het kantoor waar de toegevoegde advocaat werkzaam is. Door de afspraken die in het kader van het High Trust-programma tussen de raad en het advocatenkantoor zijn gemaakt, ondervindt het kantoor gevolgen van de intrekking van de aan de toegevoegde advocaat verleende vergoeding. Het kantoor wordt rechtstreeks in zijn belangen geraakt door het besluit tot intrekking van de aan de toegevoegde advocaat verleende vergoeding, waardoor het als belanghebbende bij dat besluit kan worden aangemerkt.
De kantoorgenoten van de toegevoegde advocaat kunnen echter niet als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb worden aangemerkt. De (financiële) gevolgen die de kantoorgenoten van het besluit tot intrekking van de aan de toegevoegde advocaat verleende vergoeding ondervinden vloeien voort uit de contractuele relatie die de kantoorgenoten met het kantoor dan wel de toegevoegde advocaat hebben. Zij worden door het besluit tot intrekking van de vergoeding niet rechtstreeks in hun belangen geraakt.
Nu de kantoorgenoten geen belanghebbenden zijn, zijn zij evenmin derde-belanghebbenden.