Dublinprocedure en asielprocedure moeten als één procedure worden aangemerkt
Registratienummer |
201805927/1/A2
|
---|---|
Hoger beroep tegen |
18/484
|
Datum uitspraak | |
Rechtsgebied |
Asiel- en vreemdelingenrecht
|
Instantie |
Raad van State
|
Appellant |
Rechtzoekende
|
Uitspraak |
Hoger beroep ongegrond
|
Essentie
Uit artikel 5a van het Bvr volgt dat een rechtzoekende aanspraak heeft op gesubsidieerde rechtsbijstand voor een procedure in het kader van de aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel.
Uit de omschrijving van artikel 1, onder b, onderdeel 2 van het Bvr volgt dat de procedure vanaf de indiening van de aanvraag tot en met één van de eindbeslissingen van de minister, genoemd in artikel 28, eerste lid, onder a, van de Vreemdelingenwet 2000, moet worden aangemerkt als één procedure.
Voor de toepassing van het Bvr moeten de Dublinprocedure en de asielprocedure als één procedure worden aangemerkt. Het rechtsbelang kan worden omschreven als het verkrijgen van een Nederlandse asielvergunning.
Dat ingevolge het Vb 2000 de Dublinprocedure en de algemene asielprocedure als twee procedures worden aangemerkt, betekent niet dat voor de toepassing van het Bvr moet worden uitgegaan van twee verschillende rechtsbelangen.
De Dublinprocedure enerzijds en de algemene (en eventueel de verlengde) asielprocedure anderzijds moeten voor de toepassing van het Bvr 2000 niet als twee verschillende rechtsbelangen worden aangemerkt.