De raad mocht op grond van 4:49 Awb de vergoeding intrekken, hieraan staat de speciale regeling uit artikel 33 Wrb niet in de weg
Registratienummer |
201705927/1/A2
|
---|---|
Hoger beroep tegen |
16/780
|
Datum uitspraak | |
Rechtsgebied |
Vaststellen
|
Instantie |
Raad van State
|
Appellant |
Rechtsbijstandverlener
|
Uitspraak |
Ongegrond
|
Essentie
De toevoeging voor rechtsbijstand is verstrekt aan A, maar uit de overlegde urenregistratie en de stukken betreffende een medisch haalbaarheidsonderzoek blijkt dat de werkzaamheden tot januari 2013 zijn verricht door A en vervolgens zijn overgenomen door B.
Artikel 30 van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 (hierna: Bvr 2000) regelt de bevoegdheid van de raad om de reeds vastgestelde vergoedingen van de rechtsbijstandverlener in te trekken. Dit laat echter onverlet dat, gelet op artikel 4:21, eerste lid, van de Awb, de subsidietitel, waaronder artikel 4:49 Awb, van toepassing is op de intrekking van een vastgestelde vergoeding. Dit betekent dat de intrekking van de vergoeding slechts is toegestaan indien aan de in die bepaling neergelegde voorwaarden is voldaan.
Er bestaat geen grond voor het oordeel dat de raad niet met toepassing van artikel 4:49 van de Awb de vergoeding had mogen intrekken, omdat in artikel 33 van de Wrb daarvoor een speciale regeling zou zijn getroffen. Deze laatste bepaling ziet op de intrekking van de vergoeding van de aanvrager en niet op de intrekking van de vergoeding van de rechtsbijstandverlener.
Onderzocht moet worden of C, appellant in deze zaak, recht heeft op vergoeding van de werkzaamheden onder de toevoegingen. Overeenkomstig de overgelegde urenspecificatie en de stukken betreffende medisch haalbaarheidsonderzoek blijkt dat de werkzaamheden tot januari 2013 zijn verricht door A en vervolgens zijn overgenomen door B.
Nu de werkzaamheden in beide procedures niet zijn verricht door C, heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat geen sprake is van verlening van rechtsbijstand in de zin van artikel 2, eerste lid, van het Bvr 2000 door C.
Hieraan is de terecht de conclusie verbonden dat de raad bevoegd was om op grond van artikel 4:49, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb de vergoedingen in te trekken.