Een eerder toegevoegde rechtsbijstandverlener is belanghebbende bij een nieuw besluit over de vaststelling van een vergoeding omdat hij daarbij een financieel belang heeft
Registratienummer |
201705077/1/A2
|
---|---|
Hoger beroep tegen |
16/4044
|
Datum uitspraak | |
Rechtsgebied |
Alle rechtsterreinen
|
Instantie |
Raad van State
|
Appellant |
Rechtsbijstandverlener
|
Uitspraak |
Hoger beroep is gegrond voor het deel dat gaat over het feit dat de rechtshulpverlener ten onrechte niet is aangemerkt als belanghebbende
|
Essentie
Vaste rechtspraak van de Afdeling is dat het besluit op een aanvraag tot vaststelling van de vergoeding uitsluitend het belang betreft van de rechtsbijstandverlener.
De raad heeft het woord ‘uitsluitend’ zo uitgelegd dat ook een voormalig rechtsbijstandverlener geen belanghebbende is bij een dergelijk besluit. Uitsluitend is echter gebruikt om te benadrukken dat alleen de rechtsbijstandverlener, in tegenstelling tot de rechtzoekende, belanghebbende is bij dat besluit. Een rechtsbijstandverlener is steeds belanghebbende bij een besluit over de vergoeding van door hem verrichte werkzaamheden.
Weliswaar wordt in artikel 33 van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 (hierna: Bvr 2000) bepaald dat de vergoeding wordt uitbetaald aan de laatst toegevoegde rechtsbijstandverlener en dat de rechtsbijstandverleners onderling de vergoeding moeten verdelen, maar dat brengt niet mee dat een eerder toegevoegde rechtsbijstandverlener geen financieel belang heeft bij een besluit tot vaststelling van de vergoeding. Integendeel, de hoogte van de vastgestelde vergoeding heeft rechtstreeks invloed op de financiële positie van beide rechtsbijstandverleners nu zij die vergoeding dienen te delen. Dit betekent dat de rechtshulpverlener ten onrechte niet is aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb. Het hoger beroep is gegrond voor dat deel dat ziet op het oordeel dat de voormalig rechtsbijstandverlener niet aan te merken zou zijn als belanghebbende.
De besluitvorming over de vaststelling van de vergoeding moet worden onderscheiden van een besluit over de toevoeging, welk onderscheid ook blijkt uit de systematiek van de Wet op rechtsbijstand (hierna: Wrb).
Een intrekking van een toevoeging heeft geen gevolg voor het besluit op de aanvraag om vergoeding, zodat de eventuele uitkomst van de resultaatsbeoordeling niet betrokken mag worden bij de beoordeling van de aanvraag tot vaststelling van de vergoeding. Indien de uitkomst van de resultaatbeoordeling ertoe leidt dat de toevoeging wordt ingetrokken, dient de rechtzoekende de aan de rechtsbijstandverlener toegekende vergoeding aan de raad terug te betalen.
De resultaatbeoordeling vindt weliswaar gelijktijdig plaats met de vaststelling van de vergoeding indien de zaak definitief is afgehandeld, maar maakt van die vaststelling geen onderdeel uit.