De bezwaarfase tegen een bestuurlijke boete beïnvloedt de procedure in algemene zin niet zodanig dat een eerlijk proces ernstig in gevaar wordt gebracht. Door het weigeren van een toevoeging wordt in dit geval een eerlijk proces niet ernstig in gevaar geb
Registratienummer |
201703967/1/A2
|
---|---|
Hoger beroep tegen |
15/5918
|
Datum uitspraak | |
Rechtsgebied |
Bestuursrecht
|
Instantie |
Raad van State
|
Appellant |
Rechtzoekende en Raad voor Rechtsbijstand
|
Uitspraak |
Hoger beroep van rechtzoekende is ongegrond, hoger beroep van de Raad is gegrond
|
Essentie
Het opleggen van een Wav-boete, waarbij aan de overtreder een onvoorwaardelijke verplichting tot betaling van een geldbedrag wordt opgelegd, is een bestraffende sanctie en kan daarom worden aangemerkt als een ‘criminal charge’ in de zin van artikel 6 EVRM.
De bezwaarfase bij een bestuurlijke boete valt aan te merken als een ‘pre-trial proceeding’, nu dat een procedure vóór de gerechtelijke behandeling van een zaak is. De waarborgen van artikel 6 EVRM zijn van toepassing vanaf het moment dat een criminal charge bestaat en vanaf het moment dat het recht op bijstand uit dit artikel relevant kan zijn in de bezwaarfase bij een bestuurlijke boete indien en voor zover het waarschijnlijk is dat een eerlijk proces ernstig in gevaar wordt gebracht door een aanvankelijk tekortschieten in de waarborging van dat recht. De bezwaarfase bij een bestuurlijke boete is niet op voorhand uitgesloten van de bescherming van artikel 6, derde lid, aanhef en onder c, van het EVRM.
Hieruit volgt niet dat in de bezwaarfase een ongeclausuleerd recht bestaat op kosteloze rechtsbijstand. Dat recht bestaat slechts indien de belangen van een behoorlijke rechtspleging dit eisen. De bezwaarfase tegen een bestuurlijke boete beïnvloedt de procedure in algemene zin niet zodanig dat een eerlijk proces ernstig in gevaar wordt gebracht. Gezien de procedure in zijn geheel, vereisen de belangen van een behoorlijke rechtspleging in het algemeen dan ook niet dat de betrokkene reeds in de bezwaarfase kosteloos door een toegevoegd advocaat wordt bijgestaan. Door het weigeren van een toevoeging voor rechtsbijstand in de bezwaarfase wordt in dit geval een eerlijk proces niet ernstig in gevaar gebracht zoals bedoeld door het EHRM.
Gelet op de dwingendrechtelijke formulering van artikel 12, tweede lid, aanhef en onder e van de Wrb, heeft de Raad niet de beslissingsruimte om te bepalen dat een toevoeging wordt verleend. Voor zover een werkinstructie het mogelijk maakt dat in dergelijke gevallen toch een toevoeging wordt verleend voor een TOM-zitting of zitting strafbeschikking, dient dit te worden aangemerkt als buitenwettelijk begunstigend beleid. Overeenkomstig vaste rechtspraak dient de bestuursrechter het bestaan en de inhoud van buitenwettelijk begunstigend beleid als een gegeven te aanvaarden en blijft de rechterlijke toetsing als gevolg daarvan beperkt tot de vraag of het beleid consistent wordt toegepast. De Raad heeft toegelicht dat hij het in de werkinstructie S041 neergelegde beleid voert, omdat hij in alle strafrechtelijke zaken artikel 6, derde lid, aanhef en onder c EVRM van toepassing acht en die bepaling artikel 12, tweede lid, aanhef en onder e Wrb opzijzet. Niet aannemelijk is gemaakt dat dit beleid niet consistent wordt toegepast in strafzaken.