Er is geen sprake van een bedrijfsbedreigend geschil. Juiste toepassing Werkinstructie leidt niet tot andersluidend resultaat
Registratienummer |
201802510/1/A2
|
---|---|
Hoger beroep tegen |
17/4444 en 17/4445
|
Datum uitspraak | |
Rechtsgebied |
Verbintenissenrecht
|
Instantie |
Raad van State
|
Appellant |
Rechtzoekende
|
Uitspraak |
Hoger beroep gegrond
|
Essentie
De aanvragen hebben betrekking op een rechtsbelang dat de uitoefening van een zelfstandig beroep of bedrijf betreft en daarvoor worden geen toevoegingen verstrekt.
De vraag is of de uitzonderingssituatie als bedoeld in artikel 12, tweede lid, aanhef en onder e, onderdeel 1, van de Wrb van toepassing is op grond waarvan rechtzoekende alsnog voor een toevoeging in aanmerking komt. Het eigen vermogen van rechtzoekende was lager dan het heffingvrij vermogen voor 2014, zodat op grond van de werkinstructie ‘Bedrijfsmatig handelen – Beoordeling financiële positie onderneming’ het nettoresultaat uit de winst- en verliesrekening had moeten worden beoordeeld in plaats van de vlottende activa.
Het nettoresultaat had moeten worden afgezet tegen de inkomensnorm voor gesubsidieerde rechtsbijstand, meer specifiek tegen de laagste inkomenscategorie voor alleenstaanden.
Echter zou een juiste toepassing van de werkinstructie niet tot een andere uitkomst van de besluiten hebben geleid omdat het nettoresultaat van 2014 hoger is dan de bovengrens van de laagste inkomenscategorie voor alleenstaanden voor 2014.
Terecht is waarde gehecht aan de omstandigheid dat het bedrijf van rechtzoekende sinds het ontstaan van het geschil nog steeds bestaat. Het voortbestaan van het bedrijf is niet afhankelijk van het resultaat van de aangevraagde rechtsbijstand.
De uitzonderingssituatie als bedoeld in artikel 12, tweede lid, aanhef en onder e, onderdeel 1, van de Wrb is niet aan de orde.