Werkzaamheden met betrekking tot het verkrijgen van verklaringen voor in het proces-verbaal zijn geen werkzaamheden van substantiële aard
Registratienummer |
201701556/1/A2
|
---|---|
Hoger beroep tegen |
16/2338
|
Datum uitspraak | |
Rechtsgebied |
Vaststellen
|
Instantie |
Raad van State
|
Appellant |
Rechtsbijstandverlener
|
Uitspraak |
Hoger beroep ongegrond
|
Essentie
In een strafzaak gaat het in hoofdzaak om de vraag of de werkzaamheden die zijn verricht door de advocaat van substantiële aard zijn als bedoeld in de werkinstructie. Daarvan is in dit geval geen sprake.
Hoewel de advocaat een proces-verbaal heeft overgelegd, inhoudende een aangifte van een eenvoudige mishandeling, heeft hij niet aangetoond dat dit proces-verbaal ook aan het strafdossier is toegevoegd. Dat hij zich voor het verkrijgen voor de in het proces-verbaal opgenomen verklaring heeft ingespannen, maakt niet dat hij werkzaamheden van substantiële aard heeft verricht. Het leggen van contact met mogelijke getuigen en ander werk dat voorafgaat aan een mogelijke getuigenverhoor, het bestuderen van het proces-verbaal en de communicatie met zijn cliënt zijn geen werkzaamheden van substantiële aard, maar gangbare werkzaamheden die een advocaat verricht ter voorbereiding van een hoger beroep.
De advocaat stelt dat hij contact heeft gehad met de helpdeks van de Raad en dat hij daarom recht heeft op een vergoeding. Het enkele contact met een medewerker van de Raad maakt echter niet dat er sprake is van een ‘toezegging’ waaruit een aanspraak op vergoeding volgt.