Gestelde schending van het recht op hoor en wederhoor is onvoldoende voor toepassing van de hardheidsclausule
Registratienummer |
201507092/1/A2
|
---|---|
Hoger beroep tegen |
15/2718
|
Datum uitspraak | |
Rechtsgebied |
Alle rechtsterreinen
|
Instantie |
Raad van State
|
Appellant |
Rechtzoekende
|
Uitspraak |
Hoger beroep ongegrond
|
Essentie
Een eventuele schending van het recht op hoor en wederhoor zou in dit geval door de Hoge Raad moeten worden hersteld. Nu bij de Hoge Raad verplichte procesvertegenwoordiging door een advocaat geldt en rechtzoekende in dat kader heeft verzocht om een toevoeging, dient in de toevoegingsprocedure een – zij het terughoudend – oordeel te worden gegeven over de gestelde schending.
De rechtbank is derhalve ten onrechte geheel voorbij gegaan aan de stelling van rechtzoekende dat in de procedure bij de kantonrechter het recht op hoor en wederhoor is geschonden. Voorts zijn de enkele stellingen van rechtzoekende dat het recht op hoor en wederhoor is geschonden, zijn vertrouwen in de rechtspraak en de rechtstaat is beschadigd en hij in een afhankelijkheidsrelatie tot de verhuurder verkeert, onvoldoende grond voor het toepassen van de hardheidsclausule.
De raad heeft zich op het standpunt mogen stellen dat het toepassen van art. 4, derde lid Brt niet tot een aantoonbare onrechtvaardigheid of onbillijkheid leidt voor rechtzoekende.