Beëindiging van cassatieprocedures is geen beëindiging van strafzaken in de zin van art. 44, lid 2 Wrb
Registratienummer |
201602736/1/A2
|
---|---|
Hoger beroep tegen |
14/4665
|
Datum uitspraak | |
Rechtsgebied |
Financiële beoordeling
|
Instantie |
Raad van State
|
Appellant |
Rechtzoekende
|
Uitspraak |
Hoger beroep ongegrond
|
Essentie
Dat de procedures in cassatie zijn geëindigd zonder toepassing van een straf of maatregel of art. 9a van het Wetboek van Strafrecht, betekent niet dat de strafzaken waarbij rechtzoekende verdachte is, zijn geëindigd. De zaken zijn immers teruggewezen naar het gerechtshof voor verdere afdoening. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat art. 44, lid 2 Wrb is ingevoegd om het voeren van de verzoekschriftprocedure van art. 591a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: WvSv) overbodig te maken.
Uit de geschiedenis van art. 591a WvSv blijkt dat geen vergoeding van door een raadsman gemaakte kosten in een geëindigde strafzaak wordt toegekend als de gewezen verdachte de aandacht van de justitiële autoriteiten aan zichzelf te wijten heeft. Of die situatie zich hier voordoet is door de arresten van de Hoge Raad niet vast komen te staan, waarbij de afloop van de strafzaken nog niet bekend is. Eerst na afloop van de gehele strafzaak kan worden beoordeeld of de opgelegde eigen bijdragen op nihil kunnen worden gesteld.