Toepassing van art. 6 EVRM in een ontnemingsprocedure
Jurisprudentie
Strafzaken niet verdachten
Registratienummer |
201406871/1/A2
|
---|---|
Hoger beroep tegen |
14/1716
|
Datum uitspraak | |
Rechtsgebied |
Strafzaken niet verdachten
|
Instantie |
Raad van State
|
Appellant |
Raad voor Rechtsbijstand
|
Uitspraak |
Hoger beroep ongegrond
|
Essentie
De ontnemingsprocedure, waarvoor de onderhavige toevoeging is aangevraagd, maakt onderdeel uit van de tegen rechtzoekende ingestelde vervolging, zodat art. 6 EVRM van toepassing is. Omdat niet in geschil is dat de belangen van een behoorlijke rechtspleging eisen dat rechtzoekende door een advocaat wordt bijgestaan, was de Raad gehouden om art. 34a Wrb buiten toepassing te laten en vervolgens art. 6, derde lid, aanhef en onder c EVRM toe te passen.
Dit betekent dat de Raad had moeten beoordelen of rechtzoekende feitelijk over onvoldoende vermogen beschikte om een raadsman te kunnen bekostigen. Nu de Raad dit heeft nagelaten, is het besluit in de bezwaarfase in strijd met art. 3:2 en 7:12 Awb tot stand gekomen.