Geen ontoereikende grond bij verzetschrift tegen invordering door de Belastingdienst
Registratienummer |
201402595/1/A2
|
---|---|
Hoger beroep tegen |
13/3003
|
Datum uitspraak | |
Rechtsgebied |
Overige zaken - civiel recht
|
Instantie |
Raad van State
|
Appellant |
Rechtzoekende
|
Uitspraak |
Hoger beroep ongegrond
|
Essentie
De aanvraag om toevoeging voor rechtsbijstand met betrekking tot het indienen van een verzetschrift tegen twee dwangbevelen voor de invordering van een voorlopige aanslag inkomstenbelasting en een voorlopige aanslag Zorgverzekeringswet is afgewezen, omdat de aanvraag kennelijk van elke grond is ontbloot.
Volgens de Raad heeft de in verzet door rechtzoekende aangevoerde grond namelijk geen kans van slagen gelet op art. 17 lid 3 Invorderingswet.
Rechtzoekende voert echter terecht aan dat de gronden in verzet verder reiken dan de in art. 17 lid 3 neergelegde stelling. Voorts kan niet worden geoordeeld dat er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk was dat de gronden in verzet volstrekt ontoereikend waren. Er was sprake van een bijzondere situatie, nu de ontvanger met versnelde invordering de voorlopige belastingaanslagen heeft ingevorderd. Voor de beoordeling van de vraag of aan de voorwaarden voor versnelde invordering is voldaan, moeten de relevante feiten en omstandigheden worden betrokken. Niet is gebleken dat de Raad hierin voldoende inzicht had ten tijde van het ongegrond verklaren van het bezwaar van rechtzoekende.