Rechtsbelang vloeit voort uit een beroep op bedrijf, geen schending toegang tot de rechter
Registratienummer |
201004632/1/H2
|
---|---|
Hoger beroep tegen |
09/1742
|
Datum uitspraak | |
Rechtsgebied |
Verbintenissenrecht
|
Instantie |
Raad van State
|
Appellant |
Rechtzoekende
|
Uitspraak |
Hoger beroep ongegrond
|
Essentie
De rechtbank heeft terecht overwogen dat de procedure waarvoor de rechtsbijstand is gevraagd, voortkomt uit de afwikkeling van verplichtingen in verband met de ontbinding van de vennootschap. Het rechtsbelang waarop de aanvraag betrekking heeft, betreft dan ook een belang dat voortvloeit uit een niet langer uitgeoefend beroep op bedrijf. Volgens de wetsgeschiedenis van art. 12, tweede lid, aanhef en onder e Wrb worden rechtsbelangen die de zelfstandige beroeps- of bedrijfsuitoefening betreffen van rechtsbijstand uitgesloten.
In een eerdere uitspraak (10 april 2002, zaak nr. 2001021141/1) heeft de Afdeling overwogen dat uit de jurisprudentie van het EHRM evenzeer volgt dat deze verplichting niet betekent dat onbeperkt recht op gratis rechtsbijstand in civiele procedures zou bestaan. Een ondernemer wordt door artikel 12, tweede lid, aanhef en onder e Wrb, niet onevenredig wordt getroffen, noch wordt het recht op toegang tot de rechter in de kern aangetast. Voorts is in het geval van rechtzoekende sprake van een financiële beperking aan het recht op tot toegang op de rechter, gerelateerd aan het rechtsbelang waarop de aanvraag betrekking heeft. Er is geen sprake van een zuiver financiële beperking die niet gerelateerd is aan de inhoudelijke aspecten van de zaak. Er is hierdoor geen aanleiding voor het oordeel dat de rechtbank heeft miskend dat het recht op toegang tot de rechter in zijn kern wordt getroffen en op die grond schending van artikel 6 van het EVRM aan te nemen.