Beoordeling vermogen bij voorwaardelijke toevoeging (oud)
Registratienummer |
200907130
|
---|---|
Hoger beroep tegen |
09/1516
|
Datum uitspraak | |
Rechtsgebied |
Financiële beoordeling
|
Instantie |
Raad van State
|
Appellant |
Rechtzoekende
|
Uitspraak |
Draagkracht. gegrond; nieuwe inhoudelijke beslissing
|
Essentie
Rechtzoekende heeft een voorwaardelijke toevoeging gekregen ter zake van een boedelscheidingsprocedure. De definitieve toevoeging is niet verleend omdat rechtzoekende volgens de RvR (hierna: ‘de raad’) na beëindiging van de procedure beschikte over een vermogen dat meer bedroeg van €10.500.
De toename van de financiële draagkracht is vastgesteld door, in overeenstemming met het door de raad ter zake vastgestelde beleid, bij het saldo van de plusrekening van rechtzoekende op het moment van de aanvraag van de toevoeging op te tellen de vermogensbestanddelen die ten tijde van de beëindiging van de zaak op grond van de uitspraak van de rechtbank in de boedelscheidingsprocedure aan rechtzoekende zijn toebedeeld.
Uit de tekst van artikel 31 lid 2 Wrb volgt evenwel niet dat onder de toename van de financiële draagkracht uitsluitend de vermogenstoename als gevolg van de procedure waarvoor een toevoeging is aangevraagd dient te worden verstaan. Het beleid van de raad op dit punt is derhalve niet in overeenstemming met artikel 31 lid 2 Wrb. Die bepaling noopt ertoe dat op het moment van de beëindiging van de zaak het vermogen van de aanvrager opnieuw moet worden vastgesteld. Artikel 8 lid 1 Bdr kan bij de beëindiging van de rechtsbijstand in dit geval geen toepassing vinden.